houder was zijn vingers ontgleden. Hoewel een goede vijftiger, was hij nooit ziek en kon uren achtereen loopen. ’s Zondag’s maakte hij gewoonlijk een fietstocht. En nu sprak mijnheer van zijn beenen, alsof hij zijn leven lang over jicht had geklaagd.
Mijnheer Lobbes schudde weer ontevreden het hoofd en trok zijn jas aan. Voor de ergernis, thuis, had hij hier geen vergoeding bekomen. De een leek hier al suffer en onwetender dan de ander, dacht hij.
Het meest hinderde hem Karel’s gedrag. De jongen was zoo frisch en pienter, toen hij naar de Messe ging en leek nu wel een oude man. Zijn geheugen scheen totaal weg en hij had niet meer energie dan een stuk gestooten voetbal. Waar moest dat heen, als die jongen ouder werd en zijn verstand er onder ging lijden?
Mijnheer Lobbes voelde dat de druk van zijn zaak nu uitsluitend op hem rustte en hij, althans voorloopig, op hulp van niemand, wien dan ook, behoefde te rekenen. Het scheen als had er een zware hagelstorm gewoed, die alle hoofden met sufheid had geslagen. Een andere oplossing voor het raadsel, dat hij thuis en hier had ontmoet, wist hij niet te bedenken.
— Ik ga naar het Technisch Bureau, zei hij kort. Denk om het nieuwe personeel. Als je een beetje bent uitgerust, loop dan eens de fabriek door. Misschien is mij nog iets ontgaan of moeten er nog een paar worden ontslagen. Tot straks!
Driftig stoof hij den winkel door, zonder om te zien of te groeten.
Karei keek hem na, ontmoette den blik van Kooymans.
— Trek het je niet aan, zei hij vriendelijk tegen den boekhouder.
Deze haalde de schouders op.
— Je vader schijnt grootsche plannen te hebben, antwoordde Kooymans voorzichtig. Hij heeft waarschijnlijk veel nieuws gezien, en daarom lijken wij hem oud en bekrompen.
26