— De tucht is er absoluut uit, Karei! riep hij. Er wordt niet meer gewerkt, maar gesuft. Ik geloof warempel, dat je er een oudemannen-en vrouwen-gesticht van hebt willen maken. Of je hebt je niets van de zaak aangetrokken, om je niet te vermoeien.
— Vader!
— Wat anders? Er is nog geen schop in den grond gestoken voor den onderbouw van de lift. En die suffe Van Giesen beweert zelfs dat hij van niets af weet.
— Ik óók niet, vader, zei Karei kalm.
De werkbaas van de rietwasscherij had hem al ingelicht.
Mijnheer Lobbes keek hem aan, een norsche schittering in de oogen.
— Zoo, jij ook niet ? Misschien weet je er dan ook niets van, dat de muur van het huis hiernaast moest worden doorgebroken, om onze opslagplaats te vergrooten?
— Nee, ook dat niet. En als ik me niet vergis, zou de eigenaar er ook maar niet zoo één, twee, drie in toestemmen. Ik zou maar niet dien muur laten breken, vader.
— Schaapskop, weet je dan niet meer, dat we dat huis hebben gekocht ? Waar zit je geheugen ?
Karei sidderde over het gansche lichaam. Nog nooit, zelfs niet in zijn ondeugendste dagen, toen hij een kleine jongen was, had vader hem toegesproken als hij nu deed. Wat had hem zoo doen veranderen ? Wat had er met hem op de Messe plaatsgevonden ?
— Ik weet dat niet, zei hij eindelijk kalm. Het komt me voor, dat U me dat wel eerder had mogen zeggen.
— Van middag spreken we er nader over! zei mijnheer Lobbes,
nu weer koel. Zorg intusschen dat de commissies wegkomen en......
De telefoon klingelde. Mijnheer Lobbes nam den hoorn op.
24