gcnd, »Eliazar’s zending en die uwer andere boodschap* pers zullen niet tevergeefs zijn gcweest.«
»Als ik niet wanhoop, mijn zoon, is het wijl ik op God vertrouw — en niet op menschen. Hebben uw voorposten nog niets bemerkt ?«
»Het ochtendrapport vermeldde daaromtrent niets. Maar de dag is lang. Wie weet brengt de middag heu* gelijk nieuws.
Ik heb het voornemen met de mannen heden een marsch te maken in den omtrek. Dat zal hun leden goed doen en hen tevens van verveling verlossen.«
»Ziet maar dat ge ze mee krijgt,« spotte Jehu, gedachtig aan Lea’s woorden, »of wilt ge ook de vrouwen laten meemarcheeren ?«
De nog jonge Absom, die drie vrouwen had, kleurde onder Jenu’s spot, wijl hij den zin zijner woorden goed begreep.
»Weet ge wat ik daar straks met Lea besprak, Absom,« zei Jehu nu ernstiger. »Ik wil met zachten aandrang de vrouwen over den Jordaan doen trekken. Liefst zie ik dat ze regelrecht naar Jeruzalem gaan. Men zal daar liefde* rijk voor haar zorgen en tevens uit haar komst de waarheid leeren dat onze toestand hachelijk is en hulp vereischt.«
»En dan ?«
»Dan hier de versterkingen van Gad en Manassc af* wachten óf Eglon. Moéten wij voor den laatste vluchten, dan zal de overtocht ons gemakkelijker vallen zónder, dan mét vrouwen en kinderen.«
»Gij spreekt altijd over versterkingen uit het noorden. Verwacht ge dan geen hulp van de vele stammen uit groot*Kanaan ?«
»Nee, Absom,« zei Jehu neerslachtig. »Het zal gaan, zooals het altijd ging. Eerst moet de vijand den Jordaan, ja, Jeruzalem bedreigen, aleer Israël beseft, wat er op het spel staat. Daarom voorzie ik als onvermijdelijk dat wij uit zwakte Gil*Gal zullen moeten prijsgeven en den stroom over vluchten. Ga nu mijn zoon en tracht Lea bij
93