»Heen, heen, bind vleugelen aan uw voeten, ontzie vermoeienis noch ontbering 1 Heen, heen !« kreet ze.
»Hoort ge niet de kreten der overwinnaars, pijnt niet uw hart het steunen der gewonden ?
Ziet — ze zijn talrijk als het zand der aarde, als de vogelen des hemels. Hoe juichen ze. Wee — wee — Jeruzalem — wee, wee den tempel en de ;heilige Arke.«
Zij strekte in vervoering haar armen uit, naar het zuiden. »Daar, daarheen leidt uw weg — ik zal u voor* gaan bij dag en bij nacht l«
Een roode gloed van blijdschap overtoog Elon’s gelaat.
»Ja, ga gij ons voor, wijze vrouw,« juichte hij luide. »U zullen wij volgen.«
Zijn volk, in bijgeloovige vervoering brak los in luide toejuichingen.
«Ja — ja — ga ons voor, wijze vrouw, wees onze leidster, afgezante des hemels. Voer ons tot Amalek, Moab en Ammon, opdat wij ze tuchtigen.«
Levie ben Afram trad op Elon toe en greep hem bij den arm.
»Dat is u toch geen ernst, Elon ben Jiphtach. Wilt ge een zielzieke vrouw, de echtgenoote van een onzer met u medevoeren ? Dat mag niet en dat zal ik niet toestaan.«
»En waarom niet, Levie ben Afram ?« vroeg de aan* voerder hooghartig.
«Waarom niet — kunt ge dat nog vragen ? Is het u niet genoeg dat ze een vrouw, de vrouw eens anders en daarenboven ziek is ? Het zou haar dood zijn, die lange, vermoeiende tocht, vol gevaren en ontbering.«
»Zij biedt het zelf aan — dat hoort ge immers. En hoe zoudt gij het beletten ? Zijt ge soms haar vader, broeder of echtgenoot ?«
»Ik ben haar beschermer,« zei Levie met vaste stem.
Elon ben Jiphtach schoot in een schorren lach.
«Beschermer 1 Als zij met ons gaat, zal ik haar be* schermer zijn.«
Vele vrouwen van Sukkoth en ook mannen van jaren
85