geboren worden. Dezelfde verraderlijke ziekte rukte hen allen van mij — nu ben ik alleen. Nu kan ik nog slechts God dienen door tegen Israël’s vijanden te strijden.« Hij blikte even in den wagen.
»Is uw kleinood een levend wezen ?« vroeg Lcvie ben Afram op ernstigen toon.
De vreemde man keek hem aan.
»Uw gelaat verraadt ernst en wijsheid — het boezemt me vertrouwen in. U kan ik het toevertrouwen, opdat gij mij tevens zeggen kunt, wat ik verlang te weten.
Vanmorgen vroeg door Ramoth trekkend, ging ik voorbij een huis waar diepe rouw zijn schaduw heeft gespreid. De man der vrouw, de vader der kinderen werd hier gedood, eenige dagen geleden.«
»Joseph ben Simon,« zeide Levie smartelijk.
»Zoo klonk zijn naam. Was hij een rechtvaardige ?«
»Hij was een edel man, een iedkrs achting waardig.«
»Hij werd gedood.«
»Dit werd door een ieder hier veroordeeld — alhoewel het gold bloedwrake.«
»Dit al werd mij verteld, daar boven. Hoe werd hij begraven ?«
»In heiligen grond. Velen volgden hem en weinigen die niet schreiden.«
»Zijn zoon Ezechiël smeekte den aanvoerder om mee te mogen met ons leger, doch deze weifelde om zijn jeugd. Ik nam hem mede, na zijn moeder te hebben beloofd, dat ik voor hem zal waken en hem behoeden als ware hij mijn eigen zoon. Mijn zoon is dood — nu wil ik van hem een man maken.«
»Hij zit nu in den wagen ?« zei Levie ben Afram op vragenden toon.
»Hij bevindt zich er in, doch niemand weet het, zelfs gij niet. Zoo ik hem vergunde er uit te komen, zou hij niet rusten voor hij den moordenaar zijns vaders had gevonden. En dat verhoede God, want ik ben voor hem bij zijn moeder verantwoordelijk.
80