nig werk wachtte haar. De oogst was grootendcels reeds ingehaald en de huiselijke bezigheden kon Sippora zeer gemakkelijk betrachten.
Zoo zat zij nu een lange poos reeds en ze bemerkte niet, dat groote tranen haar oogen ontrolden en langs haar wangen lekten. Dan voelde zij plots hoe een hand zacht haar schouder beroerde.
»Ween niet mijn kind ; God zal U bijstaan, zooals ons allen. Die heengegaan zijn, zullen wcderkeeren.«
Levie’s stem klonk diep en vol van godvruchtigen ernst. Ze keek op en zag dat zijn van rimpels omkranste oogen haar meewarig aanstaarden.
»Ik twijfel niet aan Gods genade, vader,« zei ze eer* biedig. »Wat Hij doet is welgedaan,« voegde ze er zacht aan toe.
Levie ben Afram knikte.
»Ook het leed, ook de diepste smart is een uiting van Zijn genade,« vervolgde hij nu. »Hij geeft ons geluk en zendt ons beproevingen. Wie zal zeggen wat daarvan voor ons de hoogste waarde heeft ?«
Nu voelde zij in zijn stem een diepe meewarigheid en dat deed haar trillen als het aankondigen van komend leed.
»En als — als de smart het geluk verre overtreft, ja dit ten volle verduistert en wij de kracht missen haar te dragen ?« vroeg ze nu, geschokt door angstige voorge* voelens.
»Dat zal niet. Hij geeft ons kracht naar behoefte; ook doet Hij uit den nacht, den dag weer geboren worden «
Levie zweeg en vestigde zijn blik op de gevulde waterkruik, als om haar daaraan te herinneren. Doch zij kon nog niet opstaan en vertrekken, nu zijn woorden een stille vrees, die reeds lang in haar woonde, haar weer levendiger deed voelen.
Hem nu verlaten en naar huis gaan, wilde zeggen, een ganschen dag alleen te zijn met haar bang, verlangend hart, zonder troost, zonder opbeuring. Was Levie ben 70