Daar trof ccn groote steen Joscph’s been.
Even stond hij stil en zakte dan in elkaar.
Othniël slaakte een vreemden gil van voldoening. Hij keerde zich even om, als riep hij allen die daar ginds stonden tot getuigen van zijn daad en trok dan een scherp mes uit zijn gordelriem.
«Othniël! Othniël!« scherpte plots een gil door de verte.
Hij aarzelde even en keerde zich om, naar de richting vanwaar het geluid kwam.
Zijn moeder kwam aangesneld met loshangende haren en haar handen in wanhoop geheven boven haar hoofd. En achter haar liep zijn zuster Mara.
«Othniël! Othniël!« riep nu weer Sara, «dood hem niet, hij is Debora’s vader.«
Maar hij schudde het hoofd.
«Mijn vaders moordenaar — anders niet.«
Toen rende hij op Joseph toe, die hulpeloos was neer* gezonken. Hij wierp zich op hem en boorde tot drie* maal toe het mes in zijn borst.
Bij den eersten steek reeds voelde Joseph dat zijn geest hem ontvlieden ging.
«Rachel — Debora...« fluisterde hij.
Doch Othniël hoorde niets en volbracht zijn moorde* naarswerk.
Dan stond hij op en slingerde het mes van zich af.
«Hij heeft mijn vader vermoord en mijn moeder weduwe gemaakt,« snerpte hij en trad langzaam terug tot de menschen. .
Deze weken ontzet van den jongen terug. Dan steeg plotseling een kreet uit hen op.
«Wee, wee I Debora, o Debora. Wee, wee 1 Een edel man is gedood!« En weg stoven zij, om de dochter den dood van haar vader te melden.
Sara was blijven staan en naast haar, Mara. Othniël trad , nu op haar toe.
«Hij is dood, moeder, hij is dood,« zei hij met vreemde stem. De juichklank was zijn keel ontvloden en hij voelde 68