wel van dien door droefenis zoo fel geslagen man, die in zijn gelukkige dagen nooit ongeluk had kunnen zien bij anderen, zonder als weldoener op te treden.
»Een geluk — zou het een geluk zijn ?«
»Wij mogen den Allerhoogste niet verzoeken,« waar* schuwde zijn vriend, »het is een geluk voor u, waarmee ik van harte instem. Dank nu den Eeuwige en toon u Zijn Goedheid waardig, door zelf vergiffenis te schenken.®
»Het is een geluk, het is een geluk,« zei Joseph nu langzaam. »Zou het een tééken zijn?«
Hij keerde zich om en scheen Simon ben Levie geheel te vergeten. Met langzamen tred, doch nog steeds het gelaat verhelderd ging hij nu in huis, naar Rachel.
Ze zag hem binnenkomen en voelde dat hij haar iets kwam mededeelen. Dus keek ze tot hem op en was aan» genaam getroffen door den bijna gelukkigen glans, die op zijn gelaat lag.
Hij nam haar hand en deed haar naast zich zitten.
»Ons kind zal moeder worden, Rachel,« zei hij.
Ze stond op, naderde hem vol ontroering en kuste hem innig, terwijl heete tranen haar oogen ontwelden.
»Een geluk, een teeken Gods Rachel,« trachtte Joseph, zelf ontroerd, haar te doen bedaren,
»Ons kind, zegt ge — ons kind. Ge hebt haar nog lief, ge hebt haar nooit uit uw hart gebannen. Anders zoudt ge niet zeggen ons kind, ons kind.«
Ze zweeg en ze bleven nevens elkaar zitten, hand in hand. Joseph voelde haar woorden in zich weertrillen en begreep wat zij gedurende de verloopen maanden had gedacht, en hoe zij om Debora had geleden. En toch nad zij zich nooit tegen hem gekeerd, was zij niet tegen hem opgestaan. Hoe lief moest zij hem nog hebben, trots haar moederleed.
In Rachel woelden gedachten onstuimig. Zijn woor» den immers beteekenden, dat alles zich ten goede zou keeren, ja de toekomst schooner zou worden, dan het verleden was geweest.
61