Doch zijn twijfel week niet van hem en dat stemde hem al somberder. En als hij Rachel’s roode oogen en ingevallen wangen zag, dan begreep hij dat zij, trots haar liefde en aanhankelijkheid, innerlijk hem veroordeelde omdat hij zoo’n droevige scheiding had veroorzaakt tus* schen haar en haar dochter.
Simon ben Levie, die aan de noordelijke helling van Giliad zijn akker had en bij wien Ezechiël vrijen arbeid verrichtte, hield hem een anderen dag staande, geroerd door Joseph’s somberen blik.
»Hoe droevig staart uw blik Joseph ben Simon,« zei hij meewarig. »Voelt ge zoo zwaar de tuchtiging die Israël ondergaat ?«
Joseph knikte.
»En mijn eigen niet minder,« zuchtte hij.
«Beneden,« wees Simon naar het dal, »is er stilte en ongerustheid, waar anders arbeid en vrede, voorspoed en geluk schenken.«
«Mijn dochters man voert de mannen aan,« zei Joseph met smartvolle stem.
Simon keek hem getroffen aan.
«Ge wist dat? Dan weet ge wis ook van Debora, uw dochter.«
Een vaag gevoel van angst bekroop Joseph, dat hem weerhield aanstonds zijn vraag te stellen, wat Simon ben Levie hiermede bedoelde. Was er iets bijzonders gaande met zijn oudste ? Was ze wellicht ziek ?
De ander zag aan Joseph’s gelaatsuitdrukking wat er in zijn gemoed omging en haastte zich, hem gerust te stellen.
«Vreest niet Joseph ben Simon, geen slechte is de tijding die ik u zeg. Debora is door God gezegend.«
Die tijding bracht een plotselinge warmte in Joseph’s gemoed en het werd hem of er een zware druk werd genomen van zijn hart. Zijn gelaat verhelderde en zijn oogen lachten bijna.
Simon keek hem nu met welbehagen aan. Hij hield
60