zachtmoedige gezicht zijner dochter, het meisje dat nooit ongehoorzaam of weerspannig was geweest tótdat de liefde haar hart en ziel had vermeesterd. En dan was het alsof twijfel in hem opvoer, twijfel aan zichzelf en aan het rechtmatige van zijn toorn.
Had hij haar wel mogen bannen, uit zijn huis en uit zijn hart ? dacht hij dan. En had Samuel, waardige zoon van een edelen vader, wel de behandeling verdiend, welke hij hem had doen ervaren? Doch als zijn hand dan weer de spade greep en heel zijn lichaam als het ware meewerkte tot vruchtbaarmaking van zijn plekje grond, wilde hij niet meer daaraan denken, doch slechts ges looven dat alles moést zijn zooals het gegaan was. En zoo leefde hij voort, nu eens vol bitterheid om zijn eens zaamheid, dan weer in twijfel; twijfelend en niet wetend wat zijn plicht was.
Toen kwam een dag die hem veel beroering bracht. Phoenicische kooplieden die het transsjordaansche land waren ingetrokken tot diep in het zuiden, kwamen terug naar hun geboorteland, over den berg Giliad. Hun muils ezels welke zij in het noorden hadden beladen met de beste olijven, groote, zoete vijgen, zakken met de zuivers ste tarwe en roode linzen, droegen nu de voortbrengses len van het zuiden op hun rug, als mosterd, uien en meloenen, hennep, vlas en katoen.
De kooplieden hadden goede zaken gemaakt doch hun terugreis deden zij sneller, trots dat hun dieren moeizaam voortgingen onder de zware vrachten.
Langs Joseph’s huis ging hun karavaan en hij, begaan met de zwaar beladen dieren, noodigde de mannen uit een wijle voor zijn hut te rusten. Dan toch zouden ook de doodvermoeide lastdieren zich even verfrisschcn aan een koelen dronk en konden hun ontstoken ruggen ges reinigd worden.
De Phoeniciërs, die Joseph ben Simon wel kenden en hem nooit zoo sterk afzetten als zij het anderen deden, voldeden aan zijn uitnoodiging, doch gaven tevens te
55