nen op vurige paarden of krachtige muildieren, de lans stevig onder den rechterarm gedrukt, den blik fier op* waarts gericht. Dan, de mannen te voet in vastberaden houding, het korte steekzwaard in de hand.
Achter hen de wagens vol goederen en eetwaren en elke wagen werd bewaakt door een groep slaven, waar* van vele krachtige, gezonde mannen in den zomer des levens. Samuel overzag dit alles en voelde dank in zich opkomen voor het groote vertrouwen, dat hem was ge* schonken, met al deze onder zijn leiding te stellen.
En dien dank uitte hij in enkele woorden die op zijn hoorders diepen indruk maakten. In die toespraak her* innerde hij er tevens aan, dat men met de vaderstad te verlaten en naar Ruben te trekken wel vele gevaren te* gemoet ging, doch dat niettemin het doel schoon en de zelfvoldoening bij de overwinning heerlijk zou zijn.
Nu zweeg hij even. Dan vatte hij weer het woord en deelde zijn lieden mee, dat hij Josaphat ben Jizreël nevens zich had geplaatst als eerste raadgever en dat diens zoon Efraim het bevel had aanvaard over de slaven zijns vaders.
Voorts deelde hij mede, dat men met aftrek van die slaven en de voerders der wagens beschikte over twee* honderd en tachtig lieden, waaronder tachtig ruiters. Deze laatsten verdeelde hij in twee groepen, als voor* en achterhoede, elk onder bevel van een onder*aanvoerder.
Tot aanvoerder der voorhoede stelde hij aan Izakden sterke, zoon van Jozua ben Esau, een ontembare, woeste jonge man die zijns gelijke in kracht niet had.
Als aanvoerder der ruiters die de achterhoede vormden, noemde hij Ruben ben Jitsgok, een stillen schaapherder die nooit veel sprak, maar wiens voorzichtigheid algemeen bekend was.
Beide onder*aanvoeders mochten zich een bijstaander aanwijzen.
Het voetvolk en de wagenrijders die tezamen het centrum vormden, behield hij onder eigen bevel. Slechts
51