pakte ze vele etenswaren in een groote mand als haar bijdrage tot de provisie van het leger van Sukkoth.
Met deze bezigheden verliepen eenige uren. Dan ric* pen stemgeluiden en wapengekletter van buiten komend, hem tot zijn nieuwe, groote plichten.
»De mannen verzamelen zich, Debora,« zei hij, »ik moet mij bij hen voegen om over alles mijn oog te laten gaan.«
»Dan ga ik even met u mee,« antwoordde ze nu bes daard. »Blijf je dezen nacht nog in onze woning of vers trekt het leger reeds heden ?«
»De uren zijn geteld, lieveling. Bovendien kunnen wij van het namiddaguur tot middernacht een goed eind weegs vorderen. Bedenk dat de koelte der nachten ons welkom en nuttig is, wijl de dag grootendeels te heet zal zijn om te marcheeren.«
Het geluid daarbuiten werd sterker.
Samuel wendde zijn oog er heen en zag een ongewone verwarring. Vele mannen liepen heen en weer, gewapend met bogen en pijlen, met korte zwaarden of lange lans sen. Hun hoofden, anders gemeenlijk onbedekt, droegen nu leeren kappen of helmen tot beschutting tegen de zon en sabelhouwen.
Langs en voorbij hen reden anderen op vlugge muils dieren of muilezels. Zij droegen slechts een lans tot was pen. Voorts waren er vele lange, lage wagens in ’t zicht, gedeeltelijk opgeladen met manden van gevlochten twijs gen en met groote lederen waterzakken. Slaven, slechts ten deele bedekt door een heupband, droegen meerdere pakken en zakken aan als ook dikke kruiken gevuld met zoeten wijn.
Onder de slaven herkende Samuel velen van Josaphat ben Jizreël. En weldra bemerkte hij ook hem, dicht bij een wagen staand om leiding te geven aan het werk.
Toen Josaphat Samuel bespeurde, ging hij haastig tot hem en begroette hij hem reeds op een afstand, met vriendelijk handwuiven.
»Zijt ge daar onze bevelhebber en voorganger in den
48