ter toe, »draagt het uw goedkeuring weg dat wij deze gewichtige beraadslaging aanvangen ?«
»Zoo zij het,« antwoordde de aangesprokene. De aan# wezigen stonden allen op en schaarden zich nevens elkaar. Nu sprak de grijze stadsbestuurder met luider stemme een kort gebed uit, waarin hij van Jehova wijsheid en voorlichting vroeg om de bijeenkomst te leiden tot goeden uitslag. De anderen baden stille mee en besloten luide het gebed met »Amen!«
Dan leidden de zonen Josaphat’s, Abraham ben Jozua naar den grooten armstoel en deden hem zitten; daarna namen allen plaats.
»Stadgenooten, kinderen van Gad, maar bovenal kin# deren Israel’s, laat ik u in eenige korte zinnen de aanlei# ding van deze samenkomst kenbaar maken,« ving thans Josaphat aan met diepe stem, die de hoorders van zijn ernst overtuigden. »Het is spoedig verteld.
Eglon, de koning van Moab, die zoo lang reeds het zuidelijkst gebied van Israël onveilig maakte door zijn moord# en rooftochten, heeft zich vereenigd met onzen eeuwigen vijand Amalek en met de Ammonieten. Ziet daar I«
Nu herhaalde hij wat Eliazar ben Mozes had verteld, doch in zeer sobere bewoordingen. Hij verzweeg niets, doch dikte de waarheid ook niet aan door eigen be# schouwing, opdat zijn hoorders zich na dit juiste beeld een zelfstandig oordeel zouden kunnen vormen.
»En nu wachten Eliazar van Jahats en zijn vrienden uw beslissing af. Feitelijk was hun zending hier reeds volbracht en hadden zij al willen vertrekken den Giliad over, naar den stam Manassé, doch op mijn verzoek heb# ben zij hun vertrek eenige uren vertraagd. Nu heb ik mijn woord gesproken.«
De hoorders waren zichtbaar onder den indruk van dit onverwacht slechte nieuws. De gelaatstrekken der jongeren) vooral gaven duidelijk weer hoe hevig zij ge# troffen waren, en hoe zij er naar snakten, aanstonds de 36