mannen overleggen en handelen na wijs beraad. Zijt gij op de vlucht voor den indringer of komt ge met een boodschap van uw stam tot ons in Sukkoth ?«
»Uw laatste woord zegt het,« antwoordde Eliazar ben Mozes. »De oudsten van onzen stam, waaronder Jehu ben Gideon, de wijze Jehu van Jahats, zenden ons tot u, volk van Gad en tot de zonen van Manassé, in het noorden. Anderen onzer zijn over den Jordaan gezonden om alle stammen op te roepen, deel te nemen aan den strijd tegen den machtigen overweldiger. Want slechts vereend en goed gewapènd, kunnen wij er in slagen hem terug te dringen en hem te noodzaken zijn buit en roof weer af te staan.«
»Is het gevaar reeds zoo nabij, is de toestand zoo zorgvol ?« vroeg Samuel nu.
«Hij is,« zei een jongere reiziger na een toestemmende handbeweging van Eliazar ben Mozes. »Zij vermijden in hun opmarsch de moeilijkheden van het Abarim^gebergte en trekken gemakkeliik voorwaarts tusschen dit en de Doode Zee. Schaft de vlakte hun geen gemakkelijken weg, welken ons volk hun moeilijk kan betwisten?
Wee ons, wee u allen en gansch Israël. De rivier de Arnon zijn zij reeds overgetrokken en nu wacht hen slechts een geringe hindernis vanwege het Pisgasgebergte. Zijn zij dit gepasseerd dan ligt net vruchtbaar Jor= daandal voor hen open en zullen zij niet aarzelen den Jordaan over te trekken om Israel’s rijk in het hart te treffen.«
«Dan moet er spoedige hulp komen,« zei Josephat ben Jizreël nu vol ernst.
Allen knikten van instemming.
«Die moet er komen; spoedige en sterke hulp. Al wat jong en strijdbaar is, al wat op leeftijd en zonder vrees is, allen die kunnen helpen, dienen te komen,« be* sloot de grijze Eliazar. «In naam van Jehu, in naam van Ruben, in naam van gansch Israël vraag ik u dat.«
«Morgen zullen de oudsten hierover beraad plegen,«