»Hoort ge ?« glimlachte Elon gemaakt tegen Levle. »De nacht valt nu snel en donker in, Debora,« ging hij voort tot haar. »Is het uw wil door te reizen of moeten wij de mannen een rustpoos toestaan. Zij zullen haar wel be* hoeven.«
»Zij zullen haar wel behoeven,« gaf ze monotoon ten antwoord, instemmend het hoofd knikkend. »Laat hen dan stilhouden!«
»Zoo zij hetl« .
Er werd gekampeerd en Elon deed het avondmaal uit; deelen, hetwelk uit eenige vruchten en een slok water bestond.
»Ik zal nevens u blijven en voor u waken, Debora,« zeide Elon nu.
Doch de jonge vrouw schudde het hoofd zonder zelfs de oogen op te slaan.
»Deze oude man zal mij hoeden,« zei ze, »begeef u tot uw mannen en spreek hen van het bloed Israël’s dat gestort is en dat wij moeten wreken.«
Elon knarsetandde van teleurstelling, doch dorst haar niet weerstaan, bedwongen door den hoogeren wil die haar scheen te begeesteren.
»Ge hebt dezen keer uw zin, wijze Levie ben Afram,« snauwde hij den ouden man toe. »Hoe zeker is uw in* vloed.«
»Wijt dit niet aan mij, Elon ben Jiphtach — dank eer# der God voor het afwenden der verzoeking.« Hij liep eenige stappen met den jongen man mede toen deze zich tot zijn lieden terugtrok. »En dan is niet voor u schooner taak weggelegd dan het verwerven der liefde eener ge* trouwde vrouw? Moeten de eer en roem, de dank van een groot volk ook niet van waarde zijn voor u ? Of heeft de jeugd in u al reeds geen illusies meer?«
Ondanks zijn steeds sterker wordenden hartstocht voor Debora, troffen deze woorden van den ouden geleerde hem diep. Hij boog het hoofd en ging.
Levie ben Afram zag hem gaan en voelde zijn gemoed
181