voudige zouden bereiken, indien men ons de taak op* droeg? Als wij eens in den raad voorstelden, ons tegen Eglon te laten optrekken met de ruiterij, de wagens en een uitgelezen troep voetbeden ?«
»Men zou dat niet toestaan.«
Izak keek hem verbijsterd aan en viel dan heftig uit.
»Neen, inderdaad, men zou ons zulks niet toestaan. Doch waarom niet, dunkt u? Wel — omdat Samuel ons geen zege zou gunnen, omdat het hem pijn zou doen, onzen naam te hooren noemen naast, ja, misschien vóór den zijnen.«
Zoo prikkelde hij zijn vriend met den vergiftigen pijl der achterdocht en slaagde hij er langzaam in, bij hem den geest vansverzet tegen den opperbevelhebber te verwekken.
Toch voelde Izak geen werkelijken haat tegen Samuel. Doch Lea’s onwil om de zijne te worden, verbitterde geheel zijn gevoel en denkvermogen, en zijn jongensziel keerde zich onwillekeurig doch onweerstaanbaar tegen Samuel, dien hij door Lea bemind wist.
Zekeren middag in den raad, kwam Absom met het voorstel te berde, hem en Izak met een door hcnzelvcn gekozen troep uit te zenden om Jahats te heroveren.
Samuel kantte zich er direct zeer sterk tegen en verwierf daarin krachtigen bijstand van de meest beraden aan* voerders. Jehu, die zich steeds meer met zijn geschiedenis was gaan bezig houden, verklaarde dat hij wel zeer on* kundig in krijgszaken was, doch dat Samuel’s krachtige argumenten hem tegen Absom’s voorstel deden voelen.
»Maar waarom zouden wij niet mogen gaan?« voegde Izak zich beslist naast Absom. »Ik zeg dat we best deze poging kunnen wagen. Is het soms beter dat wij hier onzen laatsten mondvoorraad opeten en dan half ver* hongerd afwachten tot Eglon ons spottend verslaat ?«
Samuel keek Izak verrast aan, bij diens heftig betoog. Nu begreep hij ook dat Absom’s voorstel oorspronkelijk niet uit hemzelf voortkwam, doch door Izak was ingegeven.
Dit stemde hem eerder droevig dan toornig. Mij voelde 170