ze gezongen hadden op hun ocfenmarschcn onder leiding van Absotn.
Dezen zwol de borst van vreugde. Dit was een teeken. Zijn mannen keerden zingend terug uit den strijd, schoon zij uren aaneen hadden geloopcn. Dat beduidde, dat zijn voorbeeld op hen had ingewerkt, dat hij niet voor niets met hen had geoefend.
Die zang, die vlugge marschpas, door hem ingestudeerd, kenmerkte hem tot een man onder Israël, wiens naam wellicht zou genoemd worden door de kleinzonen en achterkleinzonen van zijn mannen.
Thans eerst herinnerde hij zich dat hij gekwetst was. De wond in zijn rug begon weer te steken en hij voelde het bloed langs den rug sijpelen.
Dus wendde hij zich tot Jehu en verzocht hem zich met zijn vrouwen naar zijn tent te mogen begeven.
»Ga!« zei deze en dat Josaphat u even geleide, als hij wil.« Deze knikte en ging met Absom op weg naar diens tent.
»Nog zag ik niet mijn zoon Efraim onder de mannen,« sprak hij den jongen aanvoerder toe. »Zeg mij, wat hem overkomen is. Gods wil geschiede, wat Hij doet is web gedaan.«
»Amen! Doch vrees niet. Uw zoon werd gewond doch zijn leven dreigt geen gevaar. Hij rijdt op een der strijdwagens die wij veroverd hebben, in de achterhoede en zal in een uur tijds aan uw zijde zijn. Wij voerden er een tiental mede en daarop rijden de dertig gewonden en de acht dooden, die ons deel werden.«
»Ik ga met u de tent binnen,« zei Josaphat na in zwijgen deze bereikt te hebben. »In mijn jeugd leerde ik geneest krachtige kruiden onderscheiden van schadelijke. Laat mij u dus behulpzaam zijn.«
Op den dag der overwinning en de dagen die er volg* den, was de opgewektheid groot in Jehu’s kamp.
Na de groote, plechtige dankoefening in den middag
163