onder eigen mannen doorgedrongen om te trachten er eenigermate de orde te herstellen. Strijders van uit de achterhoede waren tot hem doorgedrongen en hadden hem verschrikkelijke feiten gemeld.
«Een hemel van vuur is neergedaald en duizenden booze geesten te midden daarvan,« zeiden ze. »Een voert het zwaard der vernietiging en waar hij strijdt, vallen onze mannen als aren onder de sikkel.
Archibaldus beet zijn lippen tot het bloed zijn mond langs liep.
Zijn leger was aan de verdelging prijs gegeven, zijn schoon, krachtig uitgerust leger. Van zijn prachtige ruiters troep was reeds nagenoeg niets meer over. Hoe zou hij na dit verlies, zoo zeer met schande beladen, voor de oogen van Eglon durven treden, hij, die genoemd werd: «De man die nooit verliezen kan ?«
Dieper drong hij door naar achter. Hij wilde zien wat daar plaats greep en of hij het zwaard der vernietiging niet kon weerstaan. Kon hij slechts een doorgang breken in dien vuurmuur, dan wellicht zouden velen zijner mannen zich door de vlucht aan den dood kunnen ont= trekken.
Nu hoorde hij reeds den kreet der booze geesten. Ja — vreeselijk klonk dat geluid, maar zóó joelden menschen óók. Misschien kon hij hen toch nog bestrijden.
Absom’s mannen gingen voort met hun verbrandings* en vernietigingswerk. Onder hun voeten en achter hen strekten zich honderden lijken van Moabieten uit.
Schrikkelijk gehuil van gestoken en gebrande mannen doorgalmde den nacht.
Hoe dieper Archibaldus doordrong,des te zekerder hij de overtuiging kreeg dat er weinig te redden was. Waarheen hij ook den blik wendde, van alle kanten zag hij met zwaarden stekende en met knotsen zwaaiende mannen op zijn opeen gewoeld leger indringen.
«Archibaldus, Archibaldus!« drong Izak’s stem plots tot hem door. «Vlucht niet, Archibaldus!«
157