Dit lokte de stoute Moabietische ruiters. Schoon zij deze, plotseling voor hen opduikende vijanden niet vol* doende hadden gezien om over hun getal te kunnen oordeelen, vertrouwden zij volkomen op de kracht van hun vijfduizendtal en zetten zij zich vol energie tot de achtervolging.
Izak’s ruiters echter, zooals Samuel had voorzien, bleven hen voor en na een kwartier waren zij in de gelegen* heid, stil te houden en hun paarden te wenden.
Izak trilde van vechtlust. Samuel’s plan móést, dat er* kende hij, in zijn volvoering een verschrikkelijke uit* werking op den vijand hebben en deze schier geheel berooven van alle energie tot tegenstand.
Op zijn bevel deden zijn mannen hun fakkels ont* branden. Zij waren gereed.
»Spreidt u uit gelijk een waaier!« kreet hij en zijn aanvoerders over tienen herhaalden dien roep.
«Spreidt u uit gelijk een waaier!«
Daar drongen ae voetstappen der voorste paarden tot hem door.
«Voorwaarts I« kreet hij met zijn krachtige stem, die door alle boomen bezijden den karavaanweg werd terug* gekaatst. «Voorwaarts, voor God en Israël!«
«Voor God en Israël!« galmden hem tachtig stemmen na. Hoog boven zijn hoofd zwaaide Izak zijn brandende fakkel en snelden dan, allen vooruit, den vijand tegemoet.
De tachtig ruiters volgden en vielen op de Moabieten aan als bovenaardsche strijders met vlammende zwaarden.
Toen de heidenen hen gewaar werden, steeg er een wijd*opgalmende kreet van schrikkelijke ontzetting naar boven, een schier onmenschelijk geluid dat de vrees hen deed uiten, voor dat heir van brandende vechters dat zich op hen kwam werpen.
De paarden in de voorste gelederen, schrokken hevig van de snel bewegende vuren, keerden zich om met groote sprongen, wierpen steigerend hun ruiters af en snelden terug.
149