»Dat zijn ze,« zei de geroepene tot Izak. »Ge weet nu wat u te doen staat.«
»Ruiters te paard 1« kreet Izak luide. Hij sprong van den wagen en snelde naar zijn rijdier.
De ruiters behoefden geen verdere uitnoodiging. In enkele tellen zaten allen op hun rijdier en snelden zij hun aanvoerder na, die in de door Sarauel aangewezen richting heensnelde.
De verspieders reden naar Samuel.
»Izak’s ruiters behoeven niet ver te gaan,« zei de oudste. De voorposten van Archibaldus zijn geen honderd steens worpen achter ons.
De achterste ruiters waren reeds in de duisternis ver* dwenen en nog slechts zeer dof tTof de paardenstap het oor der achtergeblevenen.
«Mannen van Israël, zijt gereed tot den strijd 1 Houdt slechts één pijl in gereedheid — na deze te hebben ver# schoten, kan slechts het korte wapen u dienen. Is uw paard in staat een uur te rijden, zoo snel een vogel vliegt, of klampt vermoeienis alreeds zijn pooten aan den grond vast,« wendde hij zich tot den jongsten verspieder.
»Het komt uit Arabië en heeft nooit anderen last ge* dragen dan mij,« antwoordde deze.
«Welnu, bestijg het dan en ren onafwijkbaar naar het zuiden tot ge Absom treft. Houd de u bekende berg# paden aan. Staat ge voor Absom, zeg hem dan dat hij Archibaldus’ voetvolk, dat slechts een weinig oostelijk van hem, voorbijtrekt, tot den laatsten man moet laten passceren en het dan op honderd meter afstand moet volgen. De duisternis zal hem onzichtbaar maken. Hoort hij rumoer van uit het noorden komen, dan ontsteken zijn mannen hun fakkels en werpen zij zich, zwaaiend met deze, op den vijand en vernietigen eiken man die hun in handen valt. Druk Absom vooral op het hart dat zijn leger zich wijd uitspreide en de mannen heftig met de fakkels zwaaien, opdat hun aanblik overweldigend zij voor de heidenen.«
147