»En als de vrouw niet meer de voldoening harer liefde bij haar eigen man vindt, wijl deze oud of gebrekkig is ... en de liefde in haar sterker is dan alles ? Wat dan Josaphat ? Moet zij dan haar liefde, haar levensvuur bedwingen, moet zij zich dan opsluiten in eenzaamheid...?»
Zij waren gekomen tot voor Samuel’s tent.
»Gij zijt die man niét, Samuel,» zei hem de oudere man.«
»Ik zal het niet zijn,« antwoordde de ander.
»Dat wist ik wel. Nu — vaarwel — gij gaat u voor* bereiden ?«
»Ja. Over een uur rijden wij uit.«
»Ik zal het zien en u groeten. Moge God u geleiden en behoeden.«
»Ik dank u.«
HOOFDSTUK XV.
In een vallei in het Pisga*gebergte lagen Samuel’s ruiters gelegerd. Samuel had laten halt houden in een komvormig, natuurlijk kamp, dat van drie zijden door bergen was omringd. Aan de oostelijke zijde strekte de vlakte zich uit, hier en daar slechts schaarsch door boom* gewas begroeid.
Hier was het dat hij hoopte Archibaldus’ leger te ver* rassen en te overvallen. Volgens inlichtingen van zijn spionnen en naar zijn eigen berekeningen moest Eglon’s onder*aanvoerder met zijn leger meerdere mijlen noordelijk naar het westen zwenken, om Gil*Gal en daarmee de Jordaanveren te bezetten.
De paarden waren in troepen van tien bij elkaar gezet, elke troep onder de hoede van een heidenknecht. De mannen lagen in een halven boog om de beide wagens gekampeerd, voor welke de trekdieren aangespannen stonden. Zoo was Samuel met zijn legertje op elke onverwachte gebeurtenis voorbereid,
.144