bijeenkomst. »De spionnen nu hebben omtrent dit laatste mij vrijwel volledige inlichtingen verschaft.
Archibaldus, Eglon’s roem* en geldzuchtige onderben velhebber, ziet zijn begeerte niet voldaan door de pluns dering van Ruben’s steden. Hij verlangt grooter prooi. Gij allen raadt welke . . . .«
«Jeruzalem, Jeruzalem,« galmde het verontwaardigd rondom hem op.
«Jeruzalem, broeders,« bevestigde Samuel. «Maar, om Jeruzalem te overvallen moet hij den Jordaan oversteken. En, om dat veilig te kunnen doen, wil hij zich voor een vijand in den rug behoeden.
Luistert er nu naar, hoe hij denkt te handelen. Hij heeft van Eglon de opdracht verkregen, met vijfduizend ruiters en tienduizend voetlieden, de Jordaanveren te bes zetten. Dezen middag zou zijn marsen aanvangen.«
Eenige jongeren sprongen ontroerd op uit hun zetels.
«Dan niet langer getalmd — voorwaarts dan, eer hij het kamp overvalt 1« riepen zij.
Samuel knikte goedkeurend, doch maande met de hand tot stilte.
«Zeker, zeker, te wapen — en onvervaard. Luister echter eerst ten einde toe.
Archibaldus nu, kent de huidige sterkte van ons leger niet en schat die naar het blijkt, op het dries, ja vijfvous dige. Daarom trekt hij in een wijden boog eerst oostwaarts en dan naar het noordwesten om ons te vermijden en de veren te bezetten. Heeft hij deze in zijn macht dan baat ons geen hulp van de overzijde. En, met goed beleid kan hij dan onze aanvallen weerstaan, tot het gros van Eglon’s leger ons in den rug kan aantasten.«
Weer verrezen de jongelieden driftig, doch nogmaals kalmeerde hij hen.
«Die niet verrast wil worden, moet zelf verrassen,« ging hij met luide stem voort. «En dat zullen wij tegenover Archibaldus waar maken.
Binnen enkele uren vertrekken wij, met beide strijdwas
140