in zijn stem. »Voor haar ? Ën ge verwierpt haar.«
»Nog leeft uw oude moeder in Sukkoth,« zei Samuel nu op diepen, gevoeligen toon. »Wilt ge hebben dat zij op dusdanige wijze van uw dood hoort 7«
Izak beefde en trad terug. Zijn gespierde nek trilde, als schreiden zijn oogen. Hij bedekte ze met de handen.
»Izak — men noemt u de Sterke,« zei Samuel en vatte zijn hand. «Spreekt zóó een sterk man?«
Izak keerde zich om.
»Ga naar het kamp, Lea, ga naar Jehu. Wij volgen u weldra.»
Daar keerde zij zich om en ging langzaam voort, zonder te spreken, zonder achter zich te zien.
Toen Samuel en Izak in de raadstent verschenen, waren de overige aanvoerders reeds bijeen en praatten druk met elkaar. Lea, vroolijk en zingend als was er niets voorgevallen, vulde de bekers met wijn en bood ze den mannen aan.
Bij hun binnenkomen keek zij beide jonge mannen tersluiks aan. Izak was bleek en scheen ontroerd, doch Samuel was ernstig als altijd en éven kalm.
»Ge kunt nu wel gaan, Lea,« zei Jehu als alle bekers gevuld waren. Ze keek vroolijk op, als wilde ze hem antwoorden met een grap. Doch alle gezichten stonden strak; niemand scheen tot schertsen geneigd. Zelfs Simon ben Joram keek diepzinnig in zijn beker wijn.
Toen maakte ze een diepe neiging en ging.
Jehu hief zijn beker op en sprak het gebed uit. Toen nam hij een slok van zijn wijn en reikte daarna den beker aan Josaphat ben Jizreëf.
Deze nam ook een slok en reikte Simon ben Joram den beker tóe. En zoo ging deze rond tot allen er uit ges dronken hadden.
«Vangen wij de beraadslaging aan, doch moge deze zoo kort mogelijk duren,« nam Jehu nu het woord.
«Trouwens geloof ik naar het hart van u allen, in* 136