»Zwijg zelf, gij die haar verwerpt. Ik verwerp haar niet; integendeel, ik eisch haar op. Heeft zij niet mijn bloed doen gloeien in mijn aderen, door haar warmen lach, haar uitdagenden mond, haar tot liefde dwingend vrouw#zijn.«
»Maar ik wil niet met u zijn,« zei Lea nu ernstig en beslist. «Ik wil niet, ik wil niet. Ik hou niet van u.«
»Ik zal het u leeren . . . .«
»Nooit!« zooals Samuel tot mij zei, »nooit, nóóit, nooit 1 Ik wil u niet — niet, n/et.«
«Welnu, dan dwing ik je,« greep Izak woest haar arm vast en kneep dien zoo hevig, dat ze bleek werd van pijn. Toch uitte ze geen kreet.
«Nooit, nooit, nooit!« herhaalde ze vastbesloten.
«De mijne zal je zijn,« gilde Izak nu in hartstocht. «Je hebt het zelf gewild — je hebt het zelf bij mij op# gewekt. Je hebt mijn wezen doorwroet, de dagen datje naast me wandelde, zoodat de slaap mijn oogen ontweek in de nachten. Je hebt met list als een duivelin een helschen geest bij mij opgewekt en die wil zich nu weer uitstorten over jou. Mijn rust heb je gestolen en mij heb je gemaakt tot een armzalige zwakkeling die laf# hartig ronddwaalt om de woorden eens anders af te luisteren.
Nu wil ik mijn voldoening hebben en die kun jij mij alleen geven. Jij met je warmen als wijn#bedwelmenden mond, met je boezem van vuur en bloed, met je donzig# zachte armen die heerlijkheid uitstralen.«
«Nimmer /« riep Samuel en trok hem zoo sterk bij den arm dat hij Lea moest loslaten, «nimmer, tenzij ge mij gedood hebt. Tot zóólang zal ik verhoeden dat ge, door haar met een vinger aan te raken, veroorzaakt dat Jehu’s woedende mannen u steenigen.«
Izak liet den arm zakken en keek den ander aan als sprak hij een vreemde taal.
«Geeft gij uw leven voor haar, Samuel ?« vroeg hij. De toorn scheen geweken van hem en verbazing klonk
135