Samuel stond stil en keek strak voor zich uit.
»Nog een kwartier, nog tien minuten en ze hebben ons ingehaald,« zei hij. »Dan zal ik doen of ik je met geweld wil ontvoeren en mij tegen hen te weer stellen. Dan zullen zij van hun recht gebruik maken en mij dooden.«
Hij liet haar los en ging aan den weg zitten.
Ze keek hem aan doch sprak niet. Ze kende hem. Elk woord harerzijds, bestemd om hem van dat voornemen af te brengen, zou hem daarin stijven. En de voetstappen klonken steeds dichterbij.
Debora wierp een blik achter zich en trachtte door den grijsblauwen nevel heen te zien. Maar tevergeefs.
Dan naderde ze hem, dien ze beloofd had zijn vrouw te worden toen haar familie nog gelukkig woonde in Sukkoth en raakte met trillende hand zijn schouder aan.
»Sta op Samuel,« zeide ze, »ik ga met je. Jouw weg zal mijn weg zijn, jouw huis het mijne; jouw leven wil ik deelen in rampspoed en geluk. Laat ons gaan.«
»Neen!« zei Samuel en raakte teeder de hand aan die op zijn schouder rustte. »Neen je vader komt — hij haalt je terug.«
»Maar we gaan, ik ga met je mee.«
«Waarom ?« vroeg hij op helderen toon. «Waarom met mij meegaan, als je plicht je bij je vader roept ?
Is het bange vrees voor mijn dood ? Ik vrees dien niet,-waarom zou jij dan vreezen ?«
«Maar je mag niet sterven,« zei ze ontroerd, «je moet leven met mij, vóór mij.«
«Omdat mijn dood op jouw ziel een schuld zou brans den?« vroeg hij, doordringend haar in de oogen ziend.
«Omdat jouw leven mij méér is dan al wat leeft om mij heen. Omdat ik beloofd heb jouw vrouw te worden en ik dat graag wil zijn. Mijn leven voor jouw leven, het jouwe voor net mijne.«
Samuel sprong op en omarmde haar teeder.
«Debora — mijn bruid,zei hij innig.
En hand in hand stapten zij voort, snel. steeds sneller.
10