die eiken ochtend er over spraken, Eglon tegemoet te trekken en hem aan te vallen, te temperen.
Niet echter Samuel. Hij vatte de kwestie der oefeningen niet zoo luidruchtig, doch ernstiger en dieper op dan zijn vrienden. Bij zijn afdeelingen werden dan ook niet slechts tochten, marschen en schijngevechten gehouden, doch ook verzamelde hij dikwerf zijn mannen om zich heen tot een leerzame toespraak.
Dan wees hij hen er op dat, wijl het land Kanaan aan Israël eenmaal was toegewezen, het niet in Gods bedoe* ling kon liggen hun dat nu weer te ontnemen om aan Moab, Ammon en Amalck te schenken. Doch, om hun erfdeel waardig te zijn, moesten zij zich bekwamen tot deugden, die nun in staat zouden stellen het ontnomen land terug te veroveren.
Dus moesten zij sober worden en dapper, zelfopoffe* rend in hoogste mate en angstvallig voorzichtig in andere opzichten. Zij moesten zien wennen, de kracht hunner vijanden vooral niet te onderschatten, maar anderzijds moesten zij voortdurend het besef in zich versterken dat, met Gode’s bijstand, zij hun land gewis zouden kunnen bevrijden van het juk hunner vijanden.
Als hij zoo praatte, gezeten in den kring van zijn mannen, dan gebeurde het dikwijls dat Lea zich bij hem voegde. Dan luisterde zij met wél zooveel aandacht naar hem als zijn mannen en geen woord ontging dan haar grage ooren.
Nadat hij gesproken had, verwijderden zich zijn mannen tot een rust. En ging Samuel een wandeling doen.
Lea liep dan naast nem voort. Den eersten keer dat zij dit deed, dacht hij dat Jehu haar zulks bevolen had om hem gezelschap te houden in zijn eenzaamheid. Echter leerde een opmerking van Jehu hem, dat dit niet het geval was.
Samuel sprak weinig op die wandelingen en gaf karige antwoorden op den vroolijken kout van Jehu’s mooie, jonge vrouw. Hij dacht veel aan Debora, en trachtte zich 112