»Het plan van Izak lijkt mij niet kwaad, mits goed voorbereid. Echter, geen overijling, vooral omdat ik alle hoop heb dat ons leger met den dag sterker zal worden...«
Zijn rede werd gestoord door luid en vroolijk gezang. De voorhang der tent werd snel op zijde getrokken en Lea trad binnen.
Ze zong, zong luid op, en daarbij lachte heel haar schoon gelaat. En haar vingers tokkelden op de snaren van een harp.
«Vele groeten, ernstige mannen!« riep zij vroolijk.
Samuel zweeg en zag haar met belangstelling aan. Zoo deden ook de anderen. In Izak’s oogen straalde een licht van blijde verwondering.
»Wie is die heerlijkste maagd, welke ooit mijn oogen aanschouwden ?« vroeg hij Absom terzijde.
»Niet zoo luide,« zeide deze. »Ze is Jehu’s vrouw.«
Izak bromde iets binnensmonds, hetgeen de ander niet verstond.
»Zoovéle wijze mannen tot zwijgen gedoemd door de verschijning van één jonge vrouw,« spotte Lea vroolijk. «Hebt ge hen dan geen wijn doen drinken, wijze Jehu ?«
»De wijn heeft de wijsheid opgedronken, schoone vrouwe,« antwoordde Simon ben Joram, »en de aanblik der vrouw heeft de spraak verstomd. Wat rest die arme mannen nu nog anders, dan hun oogen ?«
«Goed gezegd,« zeide nu Jehu. «Zij is mijn vrouw en de moeder van mijn kind, edele mannen van Israël.«
Allen stonden op en bogen.
Lea trad op Jehu toe en streelde liefkoozend zijn oor. Dan zette zij zich op een lageren zetel, naast hem.
«Ik heb de vrouwen vol liefde zien ontvangen en ben nu tot u teruggekeerd, zooals ge bevolen hebt.«
«Ge hebt den Raad der mannen verstoord Lea,« zeide de grijze Richter op vriendelijken toon. «Ook Litza heb ik weggezonden.«
«Ik ben Litza niet,« zeide de jonge vrouw wrevelig,
109