»Maar wat nu den strijd aangaat. Zie eens, wellicht spoedig zullen Eglon’s troepen het feesten staken en hun opmarsch voortzetten. Dan zullen wij moeten wijken.«
«Wijken!« bulderde Izak — »nooit!«
»Wat dan, voorbarige vechtersbaas ? Hen aanvallen met ons handjevol mannen en ons gewillig laten vernietigen ?«
«Verwacht ge volstrekt niet meerdere hulp van andere stammen ?« vroeg Josaphat nu, «Eliazar ben Mozes was toch eerst aan het begin van zijn tocht, toen hij Sukkoth aandeed.«
»En vele boodschappers zijn tegelijk met hem afgereisd, heel Kanaan door. Ziet ge niet de gunstige resultaten,« zeide Jehu bitter, zijns ondanks. «Ja, kleine troepjes zul* len wellicht in de volgende dagen tot ons komen, maar die zijn het niet die de vloedgolf van Ammon, Moab en Amalek moeten keeren. Voldoende hulp, let op mijn woorden, zal ons niet worden verleend alvorens gevochten wordt in het gezicht van Jeruzalem.«
»En daarom wilt ge met uw leger den Jordaan over* steken en aldus Eglon achter u aanlokken,« zeide Ruben ben Jitsgok kalm.
, Jehu keek den spreker even ernstig aan.
»Zoo is het, Ruben ben Jitsgok. Maar dan niet terwille van het lokken, maar uit dringende noodzaak.«
Izak sprong op. De wijn had zijn bloed verhit en zijn gelaat kleurde opgewonden.
»’t Moge goede lokstaktiek zijn, wijze Jehu en waarde broeders, maar ik geloof dat hij, die het eerste aanvalt de meeste klappen uitdeelt. Wat u Absom, wat u Samuel I spreekt op 1 De mannen Eglon’s brassen en feesten nog steeds. Zouden wij hun dan niet eens een bijzondere afleiding kunnen bezorgen. Het gehééle leger weerstaan wij niet en zéker niet als het op marsch is om ons te overvallen. Maar indien wij hen eens vóór waren en de feestende soldaten bij troepjes aanvielen ?«
De meeste jonge aanvoerders knikten instemmend. Jehu keek Samuel aan, als verwachtte hij diens oordeel te hooren. 10S