de stille schaapherder »en in den raad hoop ik te spreken als ik daartoe reden heb.«
Jehu knikte hem toe en wendde zich dan tot allen.
«Onze broeder Ruben spreekt een wijs woord. Thans is het tijd ons aan de zaak te wijden, welke ons hier bij elkaar bracht. Hoevelen bracht gij met u, Samuel ben Juda?«
»Ruim driehonderd en vijftig mannen, wijze Jehu, waarvan tachtig ruiters. Ook \oeren wij twee strijds wagens met ons. Op den eenen voert Efraim ben Josaphat de slaven zijns vaders aan, de andere wordt door Josaphat en mij bereden.«
»Mijn leger telt ongeveer duizend strijdbare mannen.«
«Dertienhonderd en vijftig — daar is wat mede te doen,« riep nu Izak vurig. »Ik hoop dat wij niet lang werkeloos zullen blijven, al is de rust in een tent als de uwe mij lang niet onwelgevallige
«Bedaar mijn strijdlustige zoon. Kent gij de sterkte van Eglon’s leger ? Men schat het op honderdduizend strijders.«
Izak lachte ongeloovig, doch Absom knikte bevestigend.
«Eerder meer dan minder,« vulde hij aan. «En wel tienduizend ruiters zijn daarbij inbegrepen.«
«Voert Eglon vele ijzeren strijdwagens met zich mede ?« mengde Josaphat zich nu in het gesprek.
«Verspieders schatten hun aantal op driehonderd. Zelfs al is dit getal overdreven, dan nog twijfel ik er niet aan, dat hun werkelijk aantal ver over de tweehonderd bedraagt.«
Josaphat siste tusschen de tanden. Dit deed hij ges meenlijk als een diepe gedachte hem bezighield.
«Ik ken den aard van Eglon’s wagens. Ze zijn vrees selijke strijdmiddelen en riekten groote bloedbaden aan onder het voetvolk waar zij op inrijdcn.«
«Zoo is het,« bevestigde Jehu ernstig, «en het is Israël’s fout geweest, vele jaren door, dat het alle slechte eigens schappen der naburige heidenen tot zich nam, terwijl het verzuimde zich naar hun voorbeeld sterk te maken, tegen hun aanvallen.«
107