nog eens den winkel voorbij te trekken. Jan Colter liep voorop en zette in — en weldra zongen allen hun eigen lied.
Four de manne fan de louie paipi-e Wille se geife drie en twintig sent per uur Dan motte wai ons leife woage-e-e Op ’n oud gebouw of houge muur.
Moar de boas — die binne op de sofa legt Bekommert s’n aige niet om die arreme knecht,
Hai neimt four zich meir dan drie man-ne Binne sulleke boase gein tiran-ne.
De grooten zongen vol vuur en de jongeren vol pleizier. Delaatsten wierpen onder het voorbijgaan ieder een sneeuwbal tegen de winkelruiten van Hooglandt, begeleid van een schreeuw of schimp.
— Die ’s four boas klampebein.
— Boas — die ’s four het sakkie in de kerk.
— Die four je ouwe moer--.
Leendert Mol en Chris Bergman liepen afgezonderd, heel achteraan. Ze zongen niet mee en keken een anderen kant uit.
Toen de laatsten Joop waren voorbijgegaan, gaf hij Douwe schertsend een duw.
— Heb je nog sigaren?
Douwe knikte. Toen verwijderden zij zich van hun makkers, in tegenovergestelde richting.
93