— Ja laat „klampebeen" de pest vrete.
Klampebein Klampebein Paiker me moar af!
zongen de jongens.
— Jongens, nou direct weg, riep Joop. Hij schelt natuurlijk de politie op. Als die dan hier is, maken wij ’t weer een ander zuur.
— Ja — loate me dan maor opstappe.
— Zinge manne!
Klampebein....
— Nei — niet dat rotmoppie....
De troep zette zich in beweging. Twee jongelui losten de posters af.
— Tot vier uur! riep Smul.
— Ik ga niet verder mee, mopperde Douwe halfluid tot Joop.
— Ga je naar huis?
— Nee — niet direct.
— Dan ga ik even mee de stad in.
De jongens hervatten het spelletje met Janus Klopper, nu vol vuur bijgestaan door Nico.
Joop zag de stakers na, met iets als medelijden in zijn oogen.
— Stakkers, stumpers! mompelde hij.
— Wat zeg je? vroeg Douwe.
— Niets — hoor eens — ze zingen.
De stakers zongen.
Op den hoek had Smul rechtomkeert gecommandeerd om 92