— Jonges — hou je smoele dicht en loaser 'n end op sai, berispte Piet Smul hen. Meteen trad hij op Hooglandt toe.
— Boas mag ik effe een wourdje met u proate.
Deze wendde zich tot den inspecteur met de geste van
iemand die naar binnen gaat.
— Dus mijnheer, zoo blijft het afgesproken ; u zorgt dat hier niet hetzelfde plaats kan vinden als vanmorgen bij mijnheer De Loever.
— Ja mijnheer, zei de inspecteur zenuwachtig, moet u nu al een versterkten post hebben ?
— Ik hoop niet — dat het noodig blijkt--antwoordde
Hooglandt met een strengen blik naar Smul.
— Boas — ik froeg u — of u eifetjes....
— Deur — leupen —! commandeerde de inspecteur nu in haagsch dialect.
— Loat godsalme eiuwig je oue moer deur —■ leupe, schimpte schele-Ko —.
— Ik heb niets met je te maken man, zei Hooglandt nu tot Smul, en dit optreden geeft hoegenaamd niet den indruk van een beleefd verzoek om een onderhoud.
De inspecteur verbleekte en trok halverwege zijn degen uit de schede. De jongens weken verschrikt op zijde.
— As je toch dien wormesteiker uittrekt sal ik je een op-loaser geife — viel de „schele” verontwaardigd uit Wa-four heb je een poar poute an je laif als je wat wil. Nou beif moar niet — ik sal jou niks doen. As je nou nog je ouwere broer was, voegde hij er aan toe met een tikje humor.
De mannen lachten hardop en de jongens begonnen van louter pret met sneeuwballen te gooien.
— Se broer pruimt seifentien-sestig, zei Jan Colt er er moppig tusschen in.
Hooglandt kon een glimlach niet onderdrukken en wendde
88