nader bracht tot voortdurenden vertrouwelijken omgang met Mientje.
— Ik snap jou niet goed, begon hij weer en zijn ernstige oogen vestigden zich vast op Douwe's gezicht. Hein Smikkel is jouw maat toch, zou ik denken. Als ik mijn maat verdacht, was ik binnen tien minuten aan zijn woning om hom of kuit te hebben. Jij hadt hem allang moeten opzoeken.
Douwe kleurde, hetgeen Joop stil-vergenoegd opmerkte.
— Ik kan niet goed bij hem op bezoek gaan.
— Waarom niet? ’t Is toch niet iets buitengewoons dat je, als maats, elkaar eens opzoekt. Toen ik een jonge snuiter was, was ik wat eigen bij mijn getrouwde maats — vooral als ze een trekpleister hadden.
Douwe kleurde nog heviger en wierp een steelschen blik op den spotter.
— Wat bedoel je daarmee? vroeg hij met vreemde stem welke hij vergeefs trachtte, onverschillig te doen klinken.
— Met trekpleister? Och — wat zal ik je zeggen — laat ik zeggen een aardige zuster — of een lief dochtertje. Ze behoefde nu juist niet altijd blond te zijn.
Douwe bleef plotseling staan en keek den spreker geraakt in het gezicht. Hij voelde dat zijn gezicht nu helrood moest zijn en dat wekte zijn wrevel nog sterker op tegen hem, wiens schuld dat was.
Joop tikte hem goedig op den schouder.
— Kom Douwe — je moet wat kunnen verdragen; ver-sagerijn je er nu maar niet om. We kunnen niet altijd krijgen, wat we graag willen hebben.
Zij versnelden hun pas omdat ginds de stakers den hoek omsloegen van de straat der bestemming.
Baas Hooglandt woonde in een breede, geasphalteerde
85