— We motte — mit se alle — boufe op — dien klabak — springe.
— Nee — nee. Gerrit en ik — ieder aan een arm____jij
moet ons — in den rug steunen — schele — als het noodig — is____
De brigadier kreeg een schok; hij tuimelde omver en moest zijn arrestant loslaten.
Joop en Gerrit weifelden geen oogenblik en slierden Nelis mee. Ko offreerde den brigadier een weinig sneeuw maar werd meegevoerd door de aanstormende stakers. Om den hoek kwamen hen twee nieuwe agenten tegemoet, die verschrikt opzij stoven voor de woesthollende bende....
Het straatje was weer van onrust bevrijd en van stakers gezuiverd. Een jongen en twee antiquiteiten die geen kans hadden gezien op tijd weg te komen, werden door de politie krijgsgevangen gemaakt.
79