genoten danig van zijn dronkemanskuur. Met allerlei uitroepen moedigden zij hem aan.
— Neilis — goa je gang, riep Jan-komiek, een ouwe bok lust ouk wel’s een groen bloadje. Geif ’r een soen op d’r neus!
— Neilis — loat je niet an de lain hou-e — eirst een boterbriefje.
— Hè — heidoar — hande boufe toafel!
De vier agenten stonden besluiteloos. Ze waren niet sterk genoeg om de mannen uiteen te drijven en feitelijk was er op het oogenblik geen aanleiding tot krachtdadig optreden. De stakers maakten gekheid, maar deden niemand kwaad.
De oude dame werd al opgewondener onder Nelis’ herhaald aandringen van met hem te gaan drinken en worstelde nu om los te komen.
— Ga er eens bij, zei de brigadier.
Hij wees geen zijner mannen in het bijzonder aan. De een na den ander liepen ze, alledrie, op een drafje de straat door om de vrouw te ontzetten. Hij zag hen na en liep toen ook weg.
— Fouruit jonges! schreeuwde Piet Smul. Ein — twei....
— Kou-de-woaterloars! brulde de troep en stortte als een lawine de helling af tot voor den winkel. Kou-de-woaterloars!
Het klonk als een krijgskreet
De brigadier had Nelis bij den arm gegrepen en vroeg hem op strengen toon zijn naam en adres, toen de loodgieters strijdkreet hem als in de ooren sneed.
— D'r bij — d'r bij! schreeuwde hij zijn mannen toe. Ze breken den boel af.
De drie agenten spoedden zich met den stok in de hand, terug.
— Jonges — de smeirisse.... de smeirisse!
75