— Is-ie soo-oo vervellend ? En ik vind juist....
— ’t er juist een voor jou .... en voor mij, voegde hij knip-oogend toe. Maar zouden we niet een beetje voortmaken ? ’t Is al bij tienen.
— Bai tiene!
Vlug nam ze zijn arm; hun gedrentel ging over in een fermen pas.
— Ik geloof toch wel dat-ie me graag siet, al....
— Al durft-ie er niet voor uit te komen!
Ze schaterlachten.
— Nou overdraif je. Hai heift me al eins — een soen gevraagd.
— Zoon schelm, rilde Jaap komisch-verontwaardigd. En toen ... ?
— Toen heb ik ’m een tik gegeive.
— Toen nam hij er zeker twee? Een voor de tik.
— Gein kwestie van. Hai vroeg behoorlijk excuus en sei dat het hem speit.
Jozeph proestte het uit.
— Toen maakte jij hem natuurlijk duidelijk dat-ie „een fatsoenlijk meisje voor had’’ dat er niet op gesteld was, te worden aangehaald.
— Niet precies — maar een paar avonde daarna sag-ie me nog al laat met een jonge uit een bioscope komme.
— Je bent me d’r eentje. .
Hij stak den vinger op — als wilde hij haar voorschrijven, ernstig te zijn. Maar Mientje — nou zonder malligheid — als we dien goeien jongen nou eens zoover brachten dat-ie je heusch vroeg.
— ’k Mot ’m niet hebbe, haalde ze het neusje op.
— En als ik hem weet in te praten dat je geen hekel aan hem hebt en hij er maar eens je ouwe op moest aanschieten.
63