— Jozeph, Joop, Jopie — net zoo als je wilt. Allemaal prachtnamen.
— ’t Mocht wat, trok ze plagend den neus op. Als je soet bint sal ik je Jopie noeme. Hoe noemt sai je?
— Jopie-lief, natuurlijk.
— Malle kwast. Maar waar gaat het nou aigelijk hein?
— Ver — ver van hier, declameerde hij, ver van de liefhebbende echtgenoote en den gestrengen vader. Stel je voor, „kammeroad Smikkel” komt er achter.
— Seg schai uit — je maakt me an ’t schrikke. Afain je bint een potseverkooper, stelde zij zich gerust. Als vader het te weite komt, hoort je vrouw er toch ook van. Of heb je haar permissie gevraagd?
— Nee — glad vergeten. Geef me een zoen....
— Seiker hier op die drukke kaai.
— Laten we dan maar gauw een stil hoekje opzoeken.
— Dank je wel — ik vertrouw me niet met anarchiste. Bin je al lang getrouwd, Joop?
— Hoe kom je daar zoo in eens op? Een jaar of acht, denk ik. Hij nam haar arm.
— En-eh — biecht ’s op.... heb je nooit van haar gehoue ?
— Hoe weet jij, klein nest dat je bent, dat ik niet van
haar hou ?
— Heb je nooit veil om haar gegeive? negeerde ze zijn wedervraag. Kom 'r eins voor uit als een vent. Denk je soms niet dat ik je van middag al direct in de smiese had?
— Jij ? Hij drukte haar lachend tegen zich aan. Heb je gestudeerd in het bedorven ei en de koffiedik?
— ’t Interesseirt me niet sooveil hoor, knipte ze met de vingers. Ik vind het wel typisch dat je getrouwd bint. Ik vraag het maar soo....
— Om het te weten te komen, bedoel je.... In het eerst
56