zich zelven. En — van avond krijgt hij gratis te eten bij zijn modern-socialistisch doen den zwager — omdat Christien er vandaag de wasch doet.
— Ik dank u wel juffrouw! zeide hij met een hartelijken klank in zijn stem die hem zelf verbaasde. Ik zie al dat u me niet kent anders zou u wel wachten zoo vriendelijk tegen me te zijn.
— U bin toch de kammeroad fan mijn man.
— Ik ben Jozeph Ranschoen.
— Jozeph Ranschoen? herhaalde vrouw Smikkel vragende.
— Jozeph Ranschoen! klonk een frissche stem, maar dan bent u de grootste raddraaier van dat heile verloope sootje.
— Maar Mientje — schoam je je aige niet?
Jozeph keek blij verrast op. Een frissche meisjesstem!
Ze deed hem ongewoon aan in die kleine kamer van christelijke berusting.
— Seg u self eins, meneir Ranschoen, heb ik gelaik of niet ?
Een blond meisje met guitige oogen plaatste zich vlak
voor hem; een meisje met een lachenden mond en frissche rozen op de wangen.
Met forschen armzwaai tilde ze een dampenden waterketel boven den steenen pot en goot het trillende water op de koffie. Onderwijl keek ze hem, schalkschlachend vlak in het gezicht en haar oogen tintelden van jolig leven en vroeg-verlangen.
Niets christelijk — en anders dan vaatje en moetje, dacht hij.
— Die ben ik, om u te dienen mejuffrouw, zei hij met een correcte buiging. En — met wie heb ik wel de eer?
— Mientje — stel je aige niet sou an; meneir Ranschoen sou fan je denke fan heb ik jou doar.
42