omdat we eensgezind zijn? Is het uw verlangen dat we een besluit nemen bij acclamatie?
— Joa — joa!
— Stoa-oa-oake!
— D’r zijn ommers gein teigestemmers!
— En de mederne____
— En de christelijke mafferts____
Daar deed een gejoel van uit den versten hoek komend, het geschreeuw bedaren. De vooraan zittenden keerden zich om; ze hoorden een nieuw geluid — dat een antwoord scheen te geven op de geuite vrees voor onderkruipers. Het klonk niet woest en opgewonden, maar vroolijk,bulder-lachend.
Twee opgeschoten jonge kerels droegen ieder een stok — waartusschen een breed doek was gespannen. Daarop waren met houtskool, groote letters geschreven.
Jongens omringden de dragers, hadden het grootste plei-zier, ravotten en zwaaiden met hun petten.
Jozeph keek scherp — kon niet direct de geschreven woorden lezen. Bestuurders stonden op — allen rekten hun halzen. Dan klonk — \iel op — een gejuich:
— De knokploeg! De knokploeg! "
Het stond er; een ieder las nu duidelijk het opschrift dat de jonge kerels triomphantelijk door de zaal droegen.
Dat was het antwoord — het dreigement aan tegenstemmers en eventueele onderkruipers.
Het gezicht, het geluid, werkte als een electrische schok op de ruwe — in werk en weer geharde mannen. En, snel als het weerlicht, ging het van mond tot mond, tot het éen kreet was, een oorlogskreet vol woesten strijdzin:
— De knokploeg! De knokploeg!
— Weg met de mafferts — dood an de ferroajers!
28