— Niet proate meir — Ranschoen — stoake!
— Stoa-oa-oake!
— Loat ’m____
— Nei — nei!
Ieder schreeuwde iets anders — het geschreeuw en lawaai dreigden te ontaarden in razernij.
De voorzitter begon zich onaangenaam te voelen nu het den schijn kreeg dat hij onmachtig was de woedend-opgewonden menigte tot ordelijk afwikkelen der zaken te bewegen. Woest sloeg hij den hamer op tafel, en timmerde er driftig op los, zoo dat de hamer van den steel vloog, meters ver de zaal in.
— Mannen —mannen! gilde hij. Als jelui dan niet langer wilt luisteren — laat ons dan althans behoorlijk stemmen.
— Stemme! Joa stemme!
— Stemme! Stemme-e-e-e-e!
— Nee-e-e-e! Niet Stemme-e! Stoa-oake!
— Stoa-oa-oake.
— Niet stemme!
— Mannen dat kunnen we niet — dat mogen we niet, riep de jonge man, nu inderdaad bevreesd voor zijn reputatie. Het flitste in hem op dat het ook ondoenlijk was, temidden van zoo groote opwondenheid een stemming te houden. Wat zou de pers, wat zou de burgerij zeggen van een staking die bij zoo ruw lawaai zou zijn geproclameerd.
Hij begreep de leiding kwijt te zijn en dat deed zijn voorhoofd van zorg rimpelen. Hij besefte ten volle de verantwoordelijkheid, die op hem zou liggen. Jozeph ving zijn blik op en begreep aanstonds.
— Mannen — kameraden! brulde hij — is het uw bedoeling dat we niet behoeven op papier te stemmen —
27