leven we hier in Abrahams schoot. Je doet je werk en je krijgt je loon. ’t Zou toch dwaasheid zijn het werk neer te gooien en de risico te loopen dat je geen loon krijgt.
We worden toch niet gedwongen te werken en ze slaan ons immers niet. Of zijn er onder jelui die hun portie ransel krijgen ?
Ik ben op het oogenblik bij een baas, daar ga ik ’s morgens met de tram naar toe en ’s avonds mag ik weer terug trammen. Dat is toch lang zoo beroerd niet als loopen, zou ik zeggen.
— Seiker four je aige sente Joup, grinnikte schele-Ko.
— Wat dacht je dan, schele? Je kan van zoon man toch niet verlangen dat-i de tram voor je betaalt. Maar ik bedoel — hij weet het en hij vindt het goed — hij zegt er nooit een woord van.
Waarom zouden we staken? vroegen Colijn en Smikkel. Ik zeg ze het na. Waarvoor ?
Hoelang hebben we tot nogtoe onderhandeld om die paar onnoozele centen? Vier maandjes. Is dat nou zoo erg? Moeten we ons daar nou dik om maken en er zenuwachtig van worden ? Het lijkt er waarachtig naar, dat we verlegen zitten om een daalder meer in de week. Kom kom, we moesten nog maar rnstig een poosje af wachten----
Neem een metselaar bij den kop. Die verdient hoogstens een gulden of vijf in de week meer dan wij. En — als ze in stukwerk staan, halen ze het dubbele van ons loontje. Vindt jelie het nou wel netjes op zoo’n man jaloersch te zijn en net zooveel te willen verdienen als hij ?
Foei — foei! En dat spreekt van staken omdat de bazen
na vier maanden van kletspraat----voorloopig de onder-
handelingen willen opschorten. Moeten we nu om een paar
onnoozele jaartjes uitstel den boel neerkwakken of----
23