— Vergadering!
De voorzitter heeft gesproken — Piet Smul heeft georeerd, Colijn heeft gemoderniseerd en Smikkel heeft ons willen kerstenen. Ik heb naar allen even aandachtig geluisterd en ondertusschen mijn gedachten laten gaan. Nu heb ik mijn conclusie klaar.
Kameraden — Smul is een roodgeverfde zanikpot en Colijn en Smikkel zijn verstandige menschen. Immers — waarom eigenlijk zouden we staken? Hebben we het dan zoo slecht? Nee toch zeker! —
Ten eerste — we hebben geen steunkas.
Een stil gemor ruchtte op in de zaal; iemand wilde opstaan maar nabijzittenden drukten hem weer op zijn plaats.
— Het is zoo, we hebben geen kas. En — als je geen kas hebt dan ga je niet in staking — althans niet wanneer je het zoo betrekkelijk goed hebt als wij.
Jelie gelooft niet dat je het verbazend goed hebt, wel ? Nu — vergelijk je dan eens met de koelies op Java. Moeten die menschen soms niet veel harder werken dan wij, voor veel minder verdienste ? En — denken we ons eens naast de dwangarbeiders in Siberië. Met hen zouden we niet willen ruilen, al kregen we honderd gulden toe, is het niet? En met den knoet krijgen we nooit. Er is in de heele stad niet een baas die zich beroemen kan mij ooit een tik te hebben gegeven. Niet één!
— ’t Most d’r g.v.d. nog baikomme! stootte een der achterstaanden uit.
Josephs oog en glansden onmerkbaar.
— Het had toch kunnen wezen, vervolgde hij. Voor de Fransche revolutie waren lichamelijke strafoefeningen aan de orde van den dag, in het Zuiden. Daarbij vergeleken 22