ochtend af — niet meir an den gang goan — four de boase hebbe toegestemd in een standoardloun fan faif en twintig cente per uur,
— Joa joa!
— Zoo is het — Piet!
— En nou heb ik gesegd!
Zijn arm zakte en een geroffel steeg op dat dra overging tot een donderend gerommel. Met handen en voeten stemden de loodgieters in met de uitspraak van hun makker, den heftigen spreker, De jonge loodgietertjes konden hun anthousia|jne niet beperken tot de gewone bijvalsbetuigingen en schreeuwden er uit alle macht op los en stompten elkaar in de ribben en trapten hun oudere kameraden op de voeten.
Dan rees de jonge man met den voorzittershamer weer op — en aanstonds luwde het lawaai.
— Het woord is nu aan Douwe Colijn.
Het rumoeren wakkerde weer aan — vele mannen stonden op en schreeuwden luidkeels.
— Gein ge-oue-hoer meir fan dien mederne snotjonge____
— Wat fal-t-er nou nog te zegge — riep er een nuchter, hêt Smul nou niet duidelijk genogt gezegd wat me moste doen. Woarfoor mot-t-er nou nog meer geklepperd worde ?
— Ja — da’s net zoo____anpakke nou.
— Stilte — stilte. Colijn heeft het woord.
— Bindt dien oap z’n smoel dicht____
— Waarom? Een man met zacht-bruine gelaatskleur en rustige, donkere oogen, naast wien Douwe Colijn stond te aarzelen richtte zich op. Waarom wille jelui niet — dat Colijn spreekt. Het-t-ie d'r soms niet evenveel recht op — as ieder ander?
10