VIL
AAN HET HOOFDKWARTIER.
Een benedenzaal van het groote gebouw was tot hoofdkwartier ingericht en daar heerschte nu dag aan dag het stakingscomitee. Een groote tafel, tegenover een monsterachtig groote kachel die altijd rood zag, lag vol met papieren, boekjes, kaarten en wat er al zoo meer onontbeerlijk is om een staking met succes te leiden. Er achter zaten voortdurend eenige bestuurders, druk bezig notities te maken, berichten in ontvangst te nemen en orders te geven.
Stakers met fietsen aan de hand of er zonder, liepen druk in en uit. Koeriers kwamen voortdurend aan, van uit de meest verwijderde buurten der stad. Soms slingerden zij de fiets van zich af, haalden een stuk brood uit hun zak en smulden het behagelijk op, zonder te letten op de begeerige blikken van rondsluipende, jonge medestrijders. Maar ook wel — kwamen er binnengestormd, met bezweet gelaat, die luid een oproep deden voor versterking, op een of ander bedreigd punt. Dan wees het bestuur een aantal aan dat, in be-trekkelijken zin gesproken, er het minst hongerig of vermoeid uitzag en waarmede de koerier dan vertrok, lettende op de vooruit gestoken voeten van jongens die ’t er op toelegden hem te doen struikelen.
De conversatie om de kachel werd nooit algemeen en uitte 102