— Joop — jou vertrouw ik toch wel...:
— Wat ijl je nou. Je hebt toch geen moord op je geweten.
— Klets nu eens geen wartaal. Zeg me nu eens eeriijk en ronduit, hoe jij denkt over Hein Smikkel.
Joop keek Douwe schuins aan en barstte dan los in een bulderlach.
— Psst____ssst...! zoemde het achter hem. Een oude
heer die met vrouw en dochtertje dicht bij hen zat, schudde afkeurend het hoofd. Joop blikte in zijn richting en deed het dochtertje door een knipoogje blozen.
— Jou verdorven huichelaar, beet hij den verlegen Douwe toe, waarom kom je er nu niet rond vooruit, dat je eigenlijk bedoelt hoe ik denk over jongejuffrouw Mina Smikkel, de dochter van je eerbiedwaardigen maat?
— Als ik dat nu eens bedoelde? Ken je haar dan?
— Eerst biechten.
— Wat?
— Betreft je belangstelling den vader of de dochter.
— Allebei, lachte nu ook Douwe.
— Prachtig — je vordert aardig. Nu nog een stapje verder. Om wien van de twee prakkizeer je het meest en over wien wou jij mijn meening hooren.
— Op slot van zake heb ik maling aan Hein — vooral als-ie den onderkruiper is gaan spelen.
— Flink zoo, nou ben je ’n kerel....
— Aannemen heeren!
— De bitter is voor mij!
De kelner verwijderde zich alweer, om nieuwe gasten te "bedienen.
— ’t Croquetje smaakt niet slecht.
— Nee. Hier en in De Kroon zijn ze wel te eten. In De Kroon zijn ze nog beter.
De gezellige staking. 7.
97