— Zei ik gisteren? Het kan ook eergisteren zijn geweest, dat weet ik zoo precies niet meer. Het kan ook een paar dagen geleden zijn. Denkt U dat ik niets anders te doen heb dan op te letten, wanneer die meid er vandoor gaat? Ze is er méér uit geweest en het zal nog wel eens voorkomen.
Ze sprak met nadruk en opzettelijk onverschillig, om hem te prikkelen. Maar Max raakte er door in een toestand van apathie. Een moeder die er niet op let wanneer haar dochter het huis uit gaat en er kalm over spreekt dat dat al meer was gebeurd, deed zijn Hollandsch begrip wonderlijk aan. Hij moest weer denken aan de schampere opmerkingen van Coen en Brünsweich over Gertrud en meende dat die niet zoo ver bezijden de werkelijkheid konden zijn geweest, als zelfs haar moeder zoo over haar sprak.
De vrouw keek hem strijdlustig aan. Ze had verwacht dat hij zou uitvaren en van haar eischen dat ze hem zei, waar Gertrud vermoedelijk zijn kon. Dat hij beweren zou, rechten op het meisje te hebben, om dat hij zich om haar bekommerd had. Dan zou ze hem, met een paar woorden, aan het verstand hebben gebracht, dat hij een groote bemoeial was en, als vreemdeling nog wel, niets te zeggen had over Duitschers en hun dochters. Nu hij echter verslagen voor zich uit bleef turen, kreeg ze met hem te doen. Hij scheen het zich werkelijk aan te trekken, dat Gertrud weer op avontuur was gegaan en dan moest hij toch wel van haar houden. Ze had al dien tijd gedacht dat het hem alleen om een pretje te doen was geweest.
— Kom even binnen, Branders, zei ze, wat vriendelijker. Drink een kop koffie mee.
Hij schudde afwijzend het hoofd, maar ging toch het huisje binnen. Mechanisch dronk hij een kom gerstekoffie en at de twee boterhammen met varkensvet, die zij hem voorzette. Zijn lichaam had zoozeer behoefte aan voedsel, dat hij het walgelijk smeersel slikte, zonder er misselijk van te worden.
Hij stak een sigaar op en bleef rooken. Vader Kunath kwam thuis. Max hoorde zijn vrouw zeggen, dat Gertrud haar voorgelogen had. De metaalbewerker, die Max had verwenscht toen hij hoorde dat Gertrud met hem op reis was gegaan, werd warm, nu hij bemerkte hoe zeer de vreemdeling het zich aantrok, dat ze op stap was.
— Kop op, Branders, zei hij, aanmoedigend. Ze komt wel weer terug en anders vinden we haar wel. Ik weet waar ze gewoonlijk komt. De meisjes zijn niet meer wat ze vroeger waren, man. Als je mijn raad volgt, zet haar dan uit je hoofd en ga naar je land terug. Het is mijn eigen dochter en tot mijn schande ben ik gek op haar en heb ik haar altijd verwend, maar soms heb ik gewenscht dat ze al onder de aarde lag.
Max keek hem aan, daar hij een eigenaardig-weeken klank in zijn
80