babbeld. Ën, naar alle waarschijnlijkheid, bad hij daar ook zijn ontslag als attaché aan te wijten èn, zijn ontbieding door Bouwer. Maar hij gunde zich geen tijd, aan die overwegingen eenige gedachte te wijden. Hij belde.
— Een auto, alsjeblieft. Ik blijf niet eten. Misschien ga ik weer spoedig op reis.
Vijf minuten later rende zijn taxi voort, naar het Noorden. Sinds den dag dat hij Gertrud mee had genomen, was hij nog een keer of drie op Trautes Heim geweest. De Kunaths hadden zich gastvrij voorgedaan, maar elke visite had hem geld gekost. Dat had hij echter niet zoo erg gevonden, want ze waren proletariërs en hetgeen hij hun gaf, kwam ook van arbeiders.
Naarmate hij de kolonie dichter naderde, voelde hij zich meer beklemd worden, door ongerustheid. Indien Gertrud van het gesticht naar huis was gegaan, waarom zou Mary dan hebben getelegrafeerd:
Gertrud vertrokken, brief volgt"}
En, als ze niet op Trautes Heim was, waar kon ze dan zijn?
Hij snelde het smalle weggetje af en liep zonder te groeten een paar kolonie-bewoners voorbij, naar het huisje der Kunaths. Moeder stond aan de deur, de kippen te voederen. Bij zijn plotselinge verschijning, slaakte ze een kreet van verrassing.
— Waar is Gertrud, mijnheer Branders?
Hoewel door Mary’s telegram voorbereid, ontstelde hij toch van die vraag.
— Hoe weet ik dat? Is ze dan niet hier? Ik ben een uur geleden pas in de stad gekomen.
— En ze zou met U op reis gaan, had ze gezegd.
Net als in München, voelde hij opeens een wolk langs zijn gezicht trekken en zijn oogen verduisteren. Hij streek er langs.
— Ik begrijp U niet, zei hij dan. Hebt U Gertrud dan gesproken?
Moeder Kunath had het Max niet kunnen vergeven dat hij haar verweten had, Gertrud verwaarloosd te hebben. Bij de gedachte dat haar dochter hem er nu tusschen had gehad, voelde ze iets als een triomf, van de volksvrouw over den goedgekleeden, beschaafden man. Daardoor vergat ze ineens haar bezorgdheid om het meisje. Ze kneep, in plaats van hem te antwoorden, de lippen op elkaar en keek naar de kippen.
— Wanneer heeft ze dan gezegd, dat ze met mij mee zou gaan? vroeg hij, toen ze niet antwoordde.
Moeder Kunath keek onverschillig op.
— Wanneer? Gisteren.
— Was ze gisteren dan nog hier? vroeg hij, in een opwelling van vreugd.
79