De portier van Prinzenhof keek hem bevreemd aan en toonde zich minder tegemoetkomend dan gewoonlijk. Max dacht dadelijk, dat hij al bekend moest zijn met zijn „ongenade”, bij het Internationaal Verbond.
— Is er post voor me? vroeg hij den kellner, toen hij op zijn kamer was.
— Nee, alles wat er voor U kwam, heb ik dadelijk nagezonden.
— Nog iemand voor me geweest, iemand opgebeld?
— Nee, niemand. Ik dacht dat U weer naar Amsterdam terug was.
Max keek hem verwonderd aan, maar de man bewoog geen spier in
zijn gezicht. Toch was het hem of hij méér moest weten, dan hij liet merken. Was het dan wellicht mogelijk dat de directie van het Ver-bondshotel aangaande de gasten inlichtingen ontving en . . verstrekte? Dat had wel iets weg van hotel-spionnage.
— Blijft U vanmiddag hier eten? vroeg de kellner.
— Dat weet ik nog niet, antwoordde hij, weifelend. Ik zal het aanstonds wel zeggen.
Nauwelijks was hij alleen, of hij belde het gesticht op, waar hij Ger-trud heen had gebracht. Hij noemde zijn naam en vroeg naar haar.
— O, is U het, mijnheer Branders? vroeg een prettige stem. Juffrouw Kunath is al een dag of tien geleden genezen ontslagen.
— Kunt U me ook zeggen, waar ze heen is gegaan?
— Nee, dat weten we niet, maar waarschijnlijk naar haar huis.
— Ben . . ik nog iets schuldig?
— Een oogenblikje, mijnheer. Even informeeren.
Hij wachtte, vijf minuten, tien, veel te lang voor zijn ongeduld. Eindelijk hoorde hij de stem van de directrice.
— Is U daar, mijnheer Branders? Nee, U bent ons niets meer schuldig. Op verzoek van juffrouw Kunath hebben we den laatsten termijn geïnd bij den portier van Uw hotel. Die heeft het voldaan en nu is alles in orde.
— Dank U, mevrouw.
Nu begreep hij het bevreemd gezicht van den portier en de houding van den kellner. Die hadden natuurlijk als oude wijven over hem ge-
78