niet met een wederlach, hetgeen weer een opkomende veronderstelling bij hem deed verdwijnen. Nu bemerkte hij ook dat haar oogen dof stonden, zoo dof als hij slechts had gezien bij menschen die zorg hadden. Aanstonds voelde hij toen dat hij tegenover haar zijn luchthartigen schertstoon moest inhouden.
— Toch bèn ik geen rijkaard en ben het ook nóóit geweest, zei hij, in een plotselinge opwelling, door vertrouwen te geven tot vertrouwen te nopen. Oók niet, toen ik in den inflatie-tijd door Uw land reisde.
— Maar U kon toch maar reizen, terwijl wij gebrek leden.
Nu moest hij toch weer glimlachen.
— Dat wij slaat dan toch zeker alleen op de armen en die kunnen zich nu eenmaal nóóit luxe veroorloven. U kunt er van opaan, dat Uw rijke en bemiddelde landgenooten niet tekort zijn gekomen, in dien tijd, evenmin als in andere tijden. En wat mijn reizen betreft, dat deed ik voor mijn funktie, of mijn broodwinning, als U het zoo noemen wilt.
— Is U dan handelsreiziger? vroeg ze, een beetje verveeld.
— Nee. Als U mijn naam nooit hebt gehoord, zal het me wel moeilijk vallen uit te leggen, wat ik ben.
— Hoe heet U dan?
-— Max Branders, antwoordde hij, niet zonder een tikje ijdelheid. Kent U me nu? En hoe heet U?
— Nooit Uw naam gehoord, antwoordde ze onverschillig. Mijn naam is Gertrud Kunath. Ook zeker nog nooit gehoord, voegde ze er met een tikje humor bij.
Zij glimlachte een oogenblik met oogen en mond, wat hem even in verwarring bracht. Nu eerst zag hij wat een zeldzaam mooi kind ze was. Hij stak haastig een nieuwe sigaret aan.
— U leest misschien maar zelden de krant, anders had U er weleens mijn naam in aangetroffen, zei hij dan. Ik ben namelijk zooveel als attaché.
Gertrud haalde ongeloovig de schouders op. Ze had maandenlang vriendschap gehouden met Lothar, den Hongaarsche attaché en in gezelschap van Hans en Walter dikwijls jongelui van gezantschappen ontmoet. Maar deze jonge man leek minder op hen, dan iemand dien ze ooit ontmoet had. En ze liet hem duidelijk merken dat ze hem niet geloofde, door een onmiskenbare hoofdbeweging.
— Ik heb zooveel keeren attaché’s en consuls gezien, dat ik er wel een beetje kijk op gekregen heb.
— En nu vindt U dat ik er niets van weg heb. Maar ik bedoel ook attaché van de Arbeidersbeweging. Ik ben reizend vertegenwoordiger van het Internationaal Verbond te Amsterdam. Daarom dacht ik ook dat U mijn naam wel eens gelezen had. Of bemoeit U je heelemaal niet met de Arbeidersbeweging?
5