landsch dagblad. Hij keek even op en groette haar. Toen blikte hij weer in zijn krant, maar dat oogenblik was haar voldoende geweest, om hem geheel op te nemen.
Hij was blond, maar niet zoo als haar vrienden waren geweest, niet zooals haar type van een knappen man was, sinds ze Hans had leeren kennen. En wel waren zijn oogen blauw, als van dezen, doch anders. Ze wist nu zeker dat ze hem nog nooit tevoren had gezien en dat hij in dit mondain café vreemd moest zijn. Toen, denkend aan den inflatie-tijd, toen de buitenlanders Berlijn, ja geheel Duitschland schenen te bevolken, wist ze het opeens heel zeker; hij moest een „vreemdeling” zijn.
De ander had intusschen zijn krant een weinig laten zakken, om het meisje nog eens te zien, zonder haar aandacht te wekken. Daarbij ontmoetten hun blikken elkaar voor de tweede maal en kleurde Gertrud van verrassing. In de heldere, blauwe oogen van den jongen man flitste een vroolijke glimlach, waardoor het strakke van zijn mager gelaat werd beschenen door een glans van vriendelijkheid.
Hij legde zijn étui op tafel en knipte het open.
— Een sigaret, juffrouw? vroeg hij.
Nu hoorde ze dat ze goed geraden had; hij sprak met een vreemd accent. Ze neeg, nam een sigaret en boog hem het hoofd een weinig toe, om vuur te nemen. Hij legde de krant voor zich neer en zei, lachend, dat deze even vervelend was als alle andere bladen. En toen praatte hij meteen door, slechts nu en dan zwijgend, om haar gelegenheid te laten een enkel woord te zeggen. Ziende dat zij ernstig bleef, vertelde hij eenige grappige ervaringen uit den valuta-tijd, toen de Duitschers iede-ren vreemde zonder onderscheid voor millionnair aanzagen.
— Maar dat waren ze immers, zei Gertrud nu, op beslisten toon, niet zonder bitterheid in haar stem. Vergeleken met hoe wij ons moesten bekrimpen, waren alle vreemdelingen rijk.
— Dus als U mij destijds ontmoet had, zou ik het óók zijn geweest, in Uw oog? vroeg hij, vroolijk.
— Zeker, U net zoo goed als de anderen, antwoordde ze, nu echter met een flauwen glimlach.
De jonge man was er niet zeker van dat ze wel heelemaal in ernst sprak. Hij kon niet gelooven dat de vreemde invloed, die in die jaren de Duitschers had beheerscht, nog steeds dit meisje bevangen hield. Maar dat wekte minder zijn belangstelling dan de overweging, tot welke catagorie hij haar zou rangschikken, als hem gevraagd werd dit te doen. Haar eenigszins gekromde vingers wezen er op, dat ze veel handarbeid had verricht, doch haar handen waren zoo blank, dat hij moest aannemen dat ze reeds lang niet meer die bezigheid deed. Zijn lachend-onderzoekenden blik, dien hij daarop op haar richtte, beantwoordde ze
4